Toelichting Bodemonderzoek

Toelichting, uitvoering en wettelijk kader

Aanleidingen en doelen van bodemonderzoek

In deze tekst wordt de wijze waarop bodemonderzoek wordt uitgevoerd en het wettelijk kader waarbinnen bodemonderzoek plaatsvindt toegelicht. Aanleidingen voor milieukundig bodemonderzoek zijn:

  • de aanvraag van een omgevingsvergunning voor bijvoorbeeld bouwen;
  • aan- of verkoop van onroerend goed;
  • huur of verhuur van onroerend goed (vaststellen nulsituatie en eindsituatie);
  • herinrichting (openbaar) gebied;
  • graafwerkzaamheden;
  • starten of beëindigen bodembedreigende bedrijfsactiviteiten (vaststellen nulsituatie en eindsituatie);
  • baggerwerkzaamheden (waterbodemonderzoek).

Milieukundig bodemonderzoek vindt plaats in een aantal stappen:

  1. (Historisch) vooronderzoek
  2. Verkennend bodemonderzoek
  3. Nader bodemonderzoek

Het doel van vooronderzoek is het vaststellen of er bodembedreigende activiteiten of situaties zijn (geweest) op de onderzoekslocatie. Dit bepaalt welke onderzoeksstrategie moet worden gevolgd: de plaatsen waar de bodem geïnspecteerd en bemonsterd wordt en de analyses die op de monsters worden uitgevoerd, dienen afgestemd te zijn op de (voormalige) mogelijk bodembedreigende activiteiten en situaties.

Het doel van het verkennend bodemonderzoek is vast te stellen of de bodem verontreinigd is. Indien dat het geval blijkt, geeft dat veelal aanleiding tot het instellen van een nader bodemonderzoek.

Het doel van een nader bodemonderzoek is het vaststellen van de omvang van de bodemverontreiniging. Op basis van het nader bodemonderzoek wordt getoetst of een bodemsanering moet worden uitgevoerd.

NEN-normen en richtlijnen

Binnen het werkveld bodemonderzoek wordt (land)bodem en waterbodem onderscheiden. Waterbodemonderzoek heeft betrekking op de voor water bestemde ruimte: watergangen en -partijen, maar ook uiterwaarden.

Voor de verschillende onderdelen van bodemonderzoek zijn NEN-normen en richtlijnen vastgesteld. Bodemonderzoek dat van overheidswege moet worden uitgevoerd, dient te voldoen aan deze normen en richtlijnen. In deze normen en richtlijnen wordt de strategie en het programma (aantallen en typen boringen en analyses) van het uit te voeren bodemonderzoek beschreven. Asbest is een type bodemverontreiniging dat afwijkt van andere (chemische) verontreinigingen in de zin dat het veelal in stukjes (plaat)materiaal in de bodem aanwezig is. Daarom zijn voor asbest aparte normen opgesteld. Puinlagen zijn vaak in of op de bodem aanwezig. Hoewel deze puinlagen formeel geen onderdeel van de bodem zijn, worden deze veelal wel in combinatie met bodemonderzoek onderzocht.

De volgende NEN-normen en richtlijnen worden gebruikt voor milieukundige bodemonderzoek:

Vooronderzoek

  • Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek (Nederlandse norm 5725: oktober 2023).
  • Bodem –  Waterbodem – Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek (Nederlandse norm 5717, oktober 2023).

Verkennend bodemonderzoek

  • Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond (Nederlandse norm 5740: oktober 2023).
  • Bodem – Inspectie en monsterneming van asbest in bodem en partijen grond (Nederlandse norm 5707: augustus 2015 en 5707+C1/C2: december 2017).

Nader bodemonderzoek

  • Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van nader onderzoek – Onderzoek naar de aard en omvang van bodemverontreiniging” (Nederlandse Technische Afspraak 5755, juni 2022).

Waterbodemonderzoek

  • Bodem – Waterbodem – Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch onderzoek (Nederlandse norm 5720, oktober 2023).
  • Richtlijn Baggervolumebepalingen op basis van handmatige metingen, SIKB 2501, versie 2.1, 26-03-2020.

Onderzoek asbest in puin

  • Inspectie en monsterneming van asbest in bouw- en sloopafval en recyclinggranulaat (Nederlandse norm 5897: augustus 2015 en 5897+C1/C2: december 2017).

Uitvoeringskader

De uitvoering van het bodemonderzoek – het nemen van monsters en de analyse van deze monsters in het laboratorium – dient te worden uitgevoerd conform de wettelijke KWALIBO-regeling (Kwaliteitsborging bij bodem­intermediairs).

Veldwerk

Het veldwerk voor bodemonderzoek wordt door Ortageo uitgevoerd onder erkenning op basis van BRL SIKB 2000 en de daarbij behorende protocollen 2001 (plaatsen handboringen en peilbuizen), 2002 (nemen van grondwater­monsters), 2003 (veldwerk bij milieuhygiënisch waterbodemonderzoek) en 2018 (locatie-inspectie en monsterneming van asbest in bodem). Waar tijdens het onderzoek wordt afgeweken van de normen en de protocollen, wordt dat vermeld in het rapport. Onderzoek naar puin (materiaal met minder dan 50% grond) valt niet onder de erkenningsregeling van KWALIBO.

Eventuele monstername voor onderzoek naar PFAS wordt uitgevoerd conform specifieke eisen volgens veldwerkprotocol “bemonstering PFAS-verbindingen in grond- en grondwater” vastgesteld door expertisecentrum PFAS (juli 2019).

Laboratoriumonderzoek

Het laboratoriumonderzoek wordt uitgevoerd door laboratoria die zijn geaccredi­teerd op basis van de criteria in NEN-EN-ISO/IEC 17025:2000 en op basis van AS3000. Op de analysecertificaten wordt aangegeven welke laboratoriumverrichtingen onder de genoemde accreditaties zijn uitgevoerd.

Toetsingskader

Het  toetsingskader voor de kwaliteit van bodem en grond is vastgelegd in het Besluit activiteiten leefomgeving en het Besluit bodemkwaliteit. Er zijn 5 kwaliteitsklassen. Grond met bodemkwaliteitsklasse landbouw/natuur, wonen of industrie, kan onder voorwaarden worden toegepast als bodem. Matig of sterk verontreinigde grond komt niet voor toepassing in aanmerking.  

Kwaliteitsklassen voor landbodem en grond

De normen voor grond gelden voor een zogenaamde standaardbodem, gedefinieerd als grond met 25% lutum (fractie <2 μm) en 10% organische stof. Voor toetsing aan de normen worden de gemeten gehalten omgerekend naar een gestandaardiseerd gehalte (GSSD) op basis van de gehalten lutum en organische stof in het monster.

Asbest

Voor asbest is een interventiewaarde vastgesteld van 100 mg/kg d.s. De restconcentratienorm (hergebruikswaarde) voor bouwstoffen is gelijk gesteld aan de interventiewaarde.

Asbest wordt ingedeeld in twee hoofdtypen: serpentijn en amfibool. Het laatstgenoemde type levert aanmerkelijk meer risico’s op voor de mens en krijgt daarom een weegfactor van 10 in het te toetsen gehalte. Het gewogen gehalte asbest in grond wordt als volgt bepaald:

gewogen gehalte asbest = gehalte serpentijnasbest + (10 * gehalte amfiboolasbest)

Toetsing noodzaak bodemsanering (Omgevingswet)

Per 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Met deze wet zijn alle bestaande wetten en regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (bodem, lucht, water, ruimte, natuur, geluid, bouwen, infrastructuur, etc.) samengevoegd en vereenvoudigd. Het doel van de  Omgevingswet is om de verschillende aspecten van de fysieke leefomgeving in samenhang aan te pakken, ruimte te geven aan lokaal maatwerk en een snellere besluitvorming te realiseren door vereenvoudiging van regels en procedures.

Met de invoering van de Omgevingswet zijn de Wet bodembescherming (Wbb), de Circulaire bodemsanering en het Besluit uniforme saneringen (BUS) ingetrokken. Hiermee vervalt de toetsingssystematiek aan de achtergrond-, streef- en interventiewaarden en de beoordelings­systematiek voor een “geval van ernstige bodemverontreiniging” en de bijbehorende afweging van de saneringsnoodzaak.

Of een locatie moet worden gesaneerd, wordt door de gemeente vastgelegd in het Omgevingsplan. Het bouwen op een bodemgevoelige locatie is niet toegestaan wanner de toelaatbare kwaliteit wordt overschreden. In dat geval moeten sanerende of andere beschermende maatregelen worden getroffen. Tot het moment dat een gemeente de toelaatbare kwaliteit heeft gedefinieerd in het Omgevingsplan, geldt dat de bodemkwaliteit onvoldoende is als meer dan 25 m3 grond boven de interventiewaarde verontreinigd is. Dit is vastgelegd in de zogenaamde bruidschat: een aantal regels die met het ingaan van de Omgevingswet automatisch onderdeel worden van het tijdelijke deel van het Omgevingsplan. Deze regels mogen in de komende jaren door de gemeente worden geschrapt, overgenomen of vervangen door eigen regels.

Bodemverontreiniging ontstaan ná 1 januari 1987

Als de bodemverontreiniging is ontstaan na 1 januari 1987 dan valt deze verontreiniging onder de zorgplicht. Tot 2024 is conform het overgangsbeleid art. 13 Wet bodembescherming van kracht en daarna de in de Omgevingswet opgenomen zorgplicht. De veroorzaker is verplicht de verontreiniging en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Er moet dus zo spoedig mogelijk een bodemsanering worden uitgevoerd, ongeacht de omvang en risico’s van de verontreiniging.

Graven en saneren (Omgevingswet)

Onder de Omgevingswet worden graven, saneren en toepassen van grond, bagger en bouwstoffen beschouwd als milieubelastende activiteiten (mba). Voor deze activiteiten zijn algemene rijksregels opgenomen in het Besluit activiteitenleefomgeving (Bal). De gemeenten zijn hiervoor in de meeste gevallen het bevoegd gezag.

Of grondverzet onder een mba valt hangt af van de omvang van het grondverzet (en dus niet van de omvang van de verontreiniging). Welke mba van toepassing is hangt af van de kwaliteit van de grond (boven of onder interventiewaarde). In het overzicht hieronder is aangegeven wanneer welke mba van toepassing is.

 Kwaliteit grond < interventiewaardeKwaliteit grond > interventiewaarde
Grondverzet < 25 m3Geen regels1Geen regels1 of bruidschat2
Grondverzet > 25 m3Algemene regels mba graven < IWAlgemene regels mba graven > IW
Melding / informatieInformatieplicht (1 week) m.u.v. tijdelijke uitnameMelding (4 weken) m.u.v. tijdelijke uitname (1 week)
BodemonderzoekVolgens NEN-normenVolgens NEN-normen
VoorschriftenGescheiden graven, opslag, tijdelijke uitnameGescheiden graven, opslag, tijdelijke uitname
KwaliteitsborgingBRL 6000 / BRL 7000 Informatieplicht na afloop
1 Eventuele regels in Omgevingsplan
2 Kleinschalig graven boven de interventiewaarde: informatieplicht (1 week) m.u.v. tijdelijke uitname, BRL 6000 alleen als gegraven wordt door leeflaag/afdeklaag eerdere sanering.

Onder het vorige kopje is al aangegeven dat de vraag of een bodemsanering moet worden uitgevoerd volgt uit het Omgevingsplan. Hoe een bodemsanering moet worden uitgevoerd, volgt uit de mba “saneren van de bodem”. In deze mba zijn de standaard saneringsaanpakken “afdekken” (verhardingslaag of leeflaag) en “verwijderen” omschreven. Als saneren met een andere techniek dan de standaard saneringsaanpakken de voorkeur heeft (bijvoorbeeld een in-situ sanering), dan is maatwerk voor het saneren van de bodem mogelijk. De initiatiefnemer verzoekt de gemeente dan om een maatwerkvoorschrift op basis van een alternatieve saneringsaanpak.

De mba “saneren van de bodem” gaat over de doelstelling van de sanering. Voor de uitvoeringsaspecten is gelijktijdig meestal de mba “graven in grond > interventiewaarde” van kracht. De mba’s graven in bodem met een kwaliteit boven of onder de interventiewaarde” gaan niet over een te bereiken saneringsdoel; het doel is alleen om verantwoord om te gaan met verontreinigde grond en grondstromen met verschillende kwaliteiten gescheiden te houden.

Voor het beheer van de algemene grondwaterkwaliteit worden de provincies verantwoordelijk.

Overgangsrecht Wet bodembescherming

Op saneringsplannen en BUS-meldingen die zijn ingediend voor de inwerkingtreding van de omgevingswet blijft het oude recht van toepassing. Als bodemsanering op basis van een BUS-melding niet binnen 12 maanden na melding is gestart, vervalt de BUS-melding. Beschikkingen ernst en spoedeisendheid en instemming op saneringsplan blijven echter van kracht. Hiervoor blijft de Wet bodembescherming en het daarbij horende bevoegd gezag gelden.

Ook voor verontreinigingen die zijn ontstaan ná 1 januari 1987 maar voor de inwerkingtreding van de omgevingswet, blijft de Wet bodembescherming onder het overgangsrecht van kracht.

Hergebruik grond en baggerspecie

In deze paragraaf wordt ingegaan op het wettelijke kader voor hergebruik van grond en baggerspecie (vrijgekomen waterbodem).

Het toepassen van grond en baggerspecie is geregeld in het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Het betreft een activiteit met als mogelijk nadelig gevolg het ongewenst verspreiden van verschillende kwaliteitsklassen grond.

Het op of in de landbodem toepassen van grond of baggerspecie is aangewezen als milieubelastende activiteit (mba). Het in een oppervlaktewaterlichaam toepassen van grond of baggerspecie is aangewezen als een lozingsactiviteit. Voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewater is de waterkwaliteitsbeheerder het bevoegd gezag.

Het toepassen van grond of baggerspecie vindt bijvoorbeeld plaats bij het bouwen van wegen, ophogingen, dempingen, verondiepen van plassen of verspreiden van baggerspecie. Het tijdelijk uitnemen van grond en het daarna terugbrengen in hetzelfde ontgravingsprofiel valt niet onder de mba. De grond heeft daarbij geen andere bewerking ondergaan dan het uitzeven van bodemvreemd materiaal.

Toepassen grond of baggerspecie op de landbodem

Voor het toepassen van grond of baggerspecie wordt een ‘dubbele toets’ uitgevoerd:

  • kwaliteitsklasse van de ontvangende bodem ter plaatse van de toepassing
  • bodemfunctieklasse ter plaatse van de toepassing

Bij een toepassing op de landbodem moet de toe te passen grond of baggerspecie voldoen aan de strengste van bovenstaande twee eisen. De toe te passen grond moet een gelijke of betere kwaliteit hebben dan de ontvangende bodem. Op deze manier zal de bodemkwaliteit niet verslechteren (‘stand-still’).

Het Besluit bodemkwaliteit kent de volgende kwaliteitsklassen voor landbodem:

Kwaliteitsklassen voor landbodem en grond

Gemeenten kunnen ook maatwerk kwaliteitseisen stellen aan toe te passen grond.

Degene die toepast toont de kwaliteitsklasse van de toe te passen grond en de ontvangende bodem aan met een milieuverklaring bodemkwaliteit. Dit kan met de bodemkwaliteitskaart. Heeft de gemeente geen bodemkwaliteitskaart? Dan kan de initiatiefnemer de kwaliteitsklasse van de toe te passen grond met een andere milieuverklaring bodemkwaliteit aantonen (partijkeuring, erkende kwaliteitsverklaring, fabrikant- eigenverklaring). Voor de ontvangende bodem dient de kwaliteit te worden bepaald met een bodemonderzoek volgens NEN 5740.

Toepassen grond of baggerspecie in oppervlaktewater

Bij het toepassen van grond of baggerspecie in oppervlaktewater bepaalt  de bodemkwaliteitsklasse van de ontvangende waterbodem de toepassingseis.

Het Besluit bodemkwaliteit kent de volgende kwaliteitsklassen voor waterbodem:

Kwaliteitsklassen voor waterbodem en baggerspecie

Degene die baggerspecie (of grond) toepast toont de kwaliteitsklasse van de ontvangende waterbodem aan met een milieuverklaring bodemkwaliteit. Dit kan met een waterbodemkwaliteitskaart, mits de waterbodemkwaliteitskaart door de waterkwaliteitsbeheerder is vastgesteld en de toepassingslocatie op de kaart is ingedeeld. Als de waterkwaliteitsbeheerder geen bodemkwaliteitskaart heeft of de toepassingslocatie daarop niet is ingedeeld, kan de initiatiefnemer de kwaliteitsklasse bepalen met een waterbodemonderzoek volgens NEN 5720.

Voor het toepassen van baggerspecie met de kwaliteitsklasse algemeen toepasbaar hoeft de kwaliteit van de ontvangende waterbodem niet te worden aangetoond. Dit geldt ook voor het toepassen van grond met de kwaliteitsklasse landbouw/natuur.

PFAS

PFAS is een verzamelnaam voor verschillende per- en polyfluoralkylstoffen.  Deze groep chemische stoffen is door mensen gemaakt en komt van nature niet voor in het milieu. Naast een aantal positieve gebruikseigenschappen hebben PFAS ook negatieve milieueigenschappen, namelijk dat ze persistent, mobiel en nauwelijks biologisch afbreekbaar zijn. Van sommige PFAS is al aangetoond dat ze toxisch zijn.

Sinds 2019 is door het Ministerie Infrastructuur en Waterstaat een Handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende grond en baggerspecie opgesteld. Daarin zijn toepassingswaarden vastgelegd waaraan grond en baggerspecie moeten voldoen wanneer deze wordt toegepast. Het uitgangspunt daarbij is dat de bodemkwaliteit niet verslechterd (stand-still).